De posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een psychische aandoening die in het DSM-IV is ingedeeld bij de angststoornissen.
De aandoening ontstaat als gevolg van ernstige stressgevende situaties, waarbij sprake is van levensbedreiging, ernstig lichamelijk letsel of een bedreiging van de fysieke integriteit. Deze situaties zijn voor de persoon traumatisch.
Voorbeelden zijn:
oorlog, burgeroorlog en andere gewapende conflicten (shell-shock - W.O.I, battle fatigue en concentratiekampsyndroom - W.O.II),
gewelddadige aanvallen,
verkrachting,
emotioneel of lichamelijk misbruik in de vroege jeugd.
Symptomen
De symptomen zijn herbeleving (nachtmerries of flashbacks), vermijding van herinneringen of emotionele uitschakeling hiervan, klinische depressie, ernstige prikkelbaarheid met slaapstoornissen, extreme spanning als gevolg van bepaalde prikkels, irritatie en hevige schrikreacties. Het is ook mogelijk dat de persoon symptomen van andere psychische aandoeningen vertoont. Van PTSS is sprake wanneer de symptomen langer dan een maand duren. Wanneer deze korter dan een maand duren, spreekt met van acute stress-stoornis (ASS). PTSS is met behandeling te genezen of verbeteren. Soms kan dit ook spontaan gebeuren.
Indeling
PTSS is een angststoornis en moet niet worden verward met het normale verwerkingsproces na een traumatische gebeurtenis. Voor de meeste mensen verdwijnen de emotionele gevolgen van een trauma na enkele maanden. Als deze echter langer duren, kan er sprake zijn van een psychische aandoening. Als de stoornis niet wordt behandeld, kan deze zeer ernstige vormen aannemen.
Het DSM-IV geeft de volgende criteria voor de posttraumatische stressstoornis:
A. De persoon is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarin beide volgende gevallen zich hebben voorgedaan:
De persoon is met een gebeurtenis geconfronteerd die doodsbedreigend is, waarin een ernstig letsel zou kunnen optreden of die de lichamelijke integriteit van de persoon of anderen in gevaar brengt.
De reactie van de persoon is intense angst, hulpeloosheid of afschuw. N.B.: Bij kinderen kan dit zich uiten door wanordelijk of geagiteerd gedrag.
B. De persoon herbeleeft het trauma voortdurend op minstens één van de volgende manieren:
Herhaalde en ingrijpende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, waaronder beelden, gedachten of waarnemingen. N.B.: Jonge kinderen kunnen herhaaldelijk spelletjes doen waarin aspecten van het trauma worden nagespeeld.
Herhaalde verontrustende dromen over de gebeurtenis. N.B.: Kinderen kunnen angstdromen hebben zonder herkenbare inhoud.
Gedrag of gevoelens alsof de traumatische gebeurtenis zich herhaalt (inclusief het gevoel de gebeurtenis opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties, en dissociatieve flashbacks, met inbegrip van flashbacks die optreden als de persoon wakker of geïntoxiceerd is). N.B.: Bij jonge kinderen kan het heropvoeren van het trauma optreden.
Intense psychologische spanning bij blootstelling aan interne of externe prikkels die het trauma symboliseren of erop lijken.
Fysiologische reacties op blootstelling aan interne of externe prikkels die het trauma symboliseren of erop lijken.
C. Aanhouden vermijding van prikkels die aan het trauma doen denken of afstomping van het reactief vermogen (niet aanwezig voor het trauma), wat blijkt uit drie of meer van de volgende criteria:
Pogingen tot het vermijden van gedachten, gevoelens of gesprekken die aan het trauma doen denken.
Pogingen tot het vermijden van activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen aan het trauma oproepen.
Onvermogen om zich belangrijke aspecten van het trauma te herinneren.
Duidelijk verminderde interesse of deelname aan belangrijke activiteiten.
Gevoel van onthechting of vervreemding van anderen.
Beperkt bereik van affectie (bv. niet in staat zijn gevoelens van liefde te hebben).
Gevoel een beperkte toekomst te hebben (bv. geen verwachting van carrière, huwelijk, kinderen of een normale levensduur).
D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma), wat blijkt uit twee of meer van de volgende criteria:
Moeite met inslapen of doorslapen.
Irritatie of woede-uitbarstingen.
Concentratieproblemen.
Extreme waakzaamheid.
Ernstige schrikreacties.
E. De duur van de stoornis (symptomen in criterium B, C en D) is meer dan een maand.
F. De stoornis veroorzaakt ernstig lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op andere terreinen.
Behandeling
PTSS blijkt meestal niet eenvoudig of snel op te lossen. De geijkte behandeling bestaat uit Cognitieve Gedragstherapie, waarin onder andere gewerkt wordt aan het oplossen en verminderen van de angstklachten door middel van blootstelling (exposure), systematische desensitisatie, of flooding. Verder wordt een divers spectrum aan medicatie voorgeschreven om de symptomen van angst te onderdrukken; antidepressiva, slaapmiddelen en angstremmers (benzodiazepines). Een zeer goed werkend therapeutisch alternatief voor deze standaardbehandeling is EMDR. EMDR word steeds populairder in de therapiewereld. EMDR blijkt vaak zeer effectief voor trauma's en PTSS, en veel sneller en completer dan de standaardbehandeling. Wetenschappelijk onderzoek lijkt dit meer en meer te bevestigen. Net als elke behandeling van PTSS is een behandeling d.m.v. EMDR vaak zwaar. Echter, omdat EMDR gemiddeld zo veel sneller verloopt dan andere behandelingsvormen, én omdat bij EMDR de cliënt zo veel mogelijk door oogbewegingen of 'klikjes' wordt afgeleid van de traumatische herinneringen (in tegenstelling tot cognitieve gedragstherapie waarbij de cliënt juist zo veel en langdurig mogelijk met deze herinneringen wordt geconfronteerd), wordt EMDR als relatief licht ervaren.